dinsdag 18 februari 2014

Tweedehandsdingen



Donderdagmorgen. Op mijn gemak tuf ik naar een collega. Op de achterbank van mijn auto staat een doos met glaswerk welke ik niet meer gebruik en doorschuif naar de desbetreffende collega.  Natuurlijk rijd ik verkeerd en met een bezweet hoofd tuf ik door de smalle straatjes van het dorp, waar ze woont. Even later verlaat ik de dorpskern en slinger ik een landweggetje op, richting de woonboot van collega. 

Wat bochten verder parkeer ik mijn automobieltje voor de deur en bepakt met de doos glaswerk stap ik naar binnen. Mijn halvehuis-syndroom wordt op slag wakker. Wat een heerlijke woonruimte is dit. Een lieflijke huiskamer van nog geen vijfendertig vierkante meter, waarin keuken, zithoek en ingebouwde kasten. Een houtkachel, die vriendelijk snort. Het schattige huisje van mijn collega ademt zoveel sfeer in, dat het –hoewel dat gek klinkt- voelt als een klein beetje thuiskomen.  “Net zoals bij mij, vroeger,” galmt het door mijn hoofd.

Een complete alles-in-een. Mijn hart zingt en huilt tegelijk.In een vorig leven, in het plakhuis zonder betonvloer, hield ik van groen. Vooral van zeegroen en olijfgroen. Ik slik een brok verdriet door. Dat grote huis van mij, hoewel liefdevol gevuld met oude meuk, wil nog steeds geen poppenhuisje worden. Het voelt alsof ik vijftig kilo ben afgevallen en nog niet toe ben gekomen aan de aanschaf van een nieuwe jas. Te groot, te lomp, te veel.  

Gezellig drinken we koffie en kletsen over de gewone dingen, die het leven zo bijzonder maken. Een uurtje later vertrek ik op huis aan, nadat mijn collega heeft uitgelegd hoe ik met een verkorte route ongeschonden het dorp uitkom. Uiteraard mis ik de afslag en kom ik wederom  uit op het piepkleine dorpsplein en met het zweet op de bovenlip trotseer ik de kleine bruggetjes, waar telkens slechts één auto tegelijk op kan rijden.

Wanneer ik na wat bochten en omkeerpogingen het dorp verlaat, zie ik aan de overkant van de vaart plots een enorme loods met “Kringloop”erop. Ik besluit bij de volgende stoplichten rechtsomkeert te maken, om zo via de ventweg,  de kringloop te kunnen bereiken. Wanneer ik de deur van de kringloods opendoe, stap ik een vertrouwde wereld binnen. Het antiek glimt me tegemoet.  Vanuit mijn gejaagde hart vliegen vlinders  uit mijn borst, ontspannen een route kiezend richting antieke houten kastjes, stoeltjes, theelichten en schilderijen. Met de geur van oma's huis in mijn neus glunder ik door de loods. 

Eventjes, voor een middagje, ben ik écht thuis.    

donderdag 6 februari 2014

Dromenvanger (schrijfveer)



Wanneer je 
dromen
zou kunnen
vangen,
waren wij
dan altijd
vrij?

(c) Detteke

dinsdag 4 februari 2014

Een afgrond, dieper dan de zee



Voorzichtig hangt mijn voet boven de drempel. De deurklink draait zachtjes in mijn hand.

Precies een jaar geleden pakte ik mijn persoonlijke spulletjes op het werk in, om huiswaarts te keren en voorlopig niet meer  terug te komen. Er ging geen ontslag aan vooraf; het zorgverlof ging in. Tussen de toegangsdeur en de fietsenstalling gaapte een akelig zwarte lijn me tegemoet. Wegfietsen betekende toegeven aan het feit, dat ik binnen afzienbare tijd zou verwezen.  

Niet dat er een andere mogelijkheid was. Een slokdarm met daarin een carcinoom gaat op een gegeven moment afsluiten. Met andere woorden: er kan niets meer passeren. Niks meer erin en niks meer eruit. Behalve kolossale hoeveelheden slijm. De morfine had zijn intrede gedaan, samen met de hallucinaties en de wanen. Ja, er was zicht op. Dat ene. Dat onuitspreekbare, onmenselijke stukje van een traject waaraan helaas wel een begin zit maar waarvan je de finale niet wilt meemaken en ongevraagd cadeau krijgt.

De fietstocht vanuit het ziekenhuis terug naar huis werd een marathon. De tocht duurde eindeloos.  Niet zozeer qua tijd, ook qua ruimte. Gevoelsmatig stapte ik over op een andere planeet en nam afscheid van een wereld, welke tot dan toe nog redelijk normaal geweest was. Eenmaal op de fiets gezeten drong het plots tot me door, dat niet alleen de tocht naar huis een moeilijk en zwaar pad zou worden. Ook wist ik, dat ik veel alleen zou zijn, al had ik mams nog naast me.  Geen moment heb ik daarover gepiekerd. Liever alleen mèt, dan samen zonder.

Thuisgekomen plaatste ik mijn fiets tegen de gevel van het huis. Een snelle sigaret, nee twee. Een diepe zucht en dan op, naar binnen. In de wetenschap, dat niets ooit meer hetzelfde zou worden, zou voelen of zou zijn. Nooit meer zorgeloos zijn. Niet meer werken, geen alledaagse contacten meer met mijn collega’s.  De absolute zekerheid hebbende, dat wanneer ik de fiets ooit weer zou pakken om naar het werk te vertrekken, mijn oude wereld niet meer bestond, alles anders zou zijn.

Voorzichtig hangt mijn voet boven de drempel. Het voelt, als een enorme afgrond.